mobieltje
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- mo·biel·tje
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘mobiele telefoon’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1994 [1]
- Verkleinwoord van mobiel.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | - |
verkleinwoord | mobieltje | mobieltjes |
Zelfstandig naamwoord
het mobieltje o dim. tant.
- een gsm, een draagbare telefoon
- Je mobieltje moet uit in de klas!
Vertalingen
1. een gsm, een draagbare telefoon
Zelfstandig naamwoord
het mobieltje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord mobiel
Gangbaarheid
- Het woord mobieltje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mobieltje" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "mobieltje" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Zelfstandig verkleinwoord
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %