meetelde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- mee·tel·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
meetellen |
meetelde
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van meetellen
- ... dat ik meetelde.
- ... dat jij meetelde.
- ... dat hij, zij, het meetelde.
- ... dat ik meetelde.