lexicaal
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- lexi·caal
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘m.b.t. de woordenschat’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1887 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | lexicaal | lexicaler | lexicaalst |
verbogen | lexicale | lexicalere | lexicaalste |
partitief | lexicaals | lexicalers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
lexicaal
- (taalkunde) betrekking hebbend op de woordenschat
Gangbaarheid
- Het woord lexicaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lexicaal" herkend door:
54 % | van de Nederlanders; |
65 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ "lexicaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be