levenslust

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  levenslust    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• le·vens·lust

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  leven  en  lust  met het invoegsel -s- 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	levenslust	-
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

de levenslust m

1. zin in het leven
2. goed gezind zijn
3. een goed humeur hebben

Afgeleide begrippen

• levenslustig

Vertalingen

    1.   

Baskisch: bizipoz (eu) Duits: Lebensfreude (de) v, Lebenslust (de) v Engels: joy of life (en)

Frans: envie de vivre (fr) v, joie de vivre (fr) v Spaans: goce del vivir (es) m

Gangbaarheid

• Het woord levenslust staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "levenslust" herkend door:

100 %	van de Nederlanders;
98 %	van de Vlamingen.