krabbelaar
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: krabbelaar (hulp, bestand)
Woordafbreking
- krab·be·laar
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van krabbelen met het achtervoegsel -aar [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | krabbelaar | krabbelaars |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- iemand die krabbelt
- (wintersport) beginnend schaatser
- (scheepvaart) zeilschip met platte bodem dat gebruikt werd om zeehavens op diepte te houden of zandbanken en andere ondiepten in vaarwegen te verwijderen
Afgeleide begrippen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord krabbelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.