identiteitsbewijs
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- iden·ti·teits·be·wijs
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van identiteit en bewijs met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | identiteitsbewijs | identiteitsbewijzen |
verkleinwoord | identiteitsbewijsje | identiteitsbewijsjes |
Zelfstandig naamwoord
het identiteitsbewijs o
- een document waaruit de identiteit van iemand blijkt
- Zij moesten hun identiteitsbewijzen tonen.
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een document waaruit de identiteit van iemand blijkt
Gangbaarheid
- Het woord identiteitsbewijs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "identiteitsbewijs" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be