hosten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van hosten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		hosten			te hosten
	toekomend		zullen hosten			te zullen hosten
voltooid	tegenwoordig		hebben gehost			te hebben gehost
	toekomend		gehost zullen hebben			gehost te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	hostend		gehost			ev. host	mv. verouderd host	hoste
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	host	host	host	host	host	hosten	hosten	hosten
verleden (o.v.t.)	hostte	hostte	hostte	hostte	hostte	hostten	hostten	hostten
toekomend (o.t.t.t.)	zal hosten	zult/zal hosten	zult/zal hosten	zult hosten	zal hosten	zullen hosten	zullen hosten	zullen hosten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou hosten	zou hosten	zou(dt) hosten	zoudt hosten	zou hosten	zouden hosten	zouden hosten	zouden hosten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gehost	hebt gehost	hebt/heeft gehost	hebt gehost	heeft gehost	hebben gehost	hebben gehost	hebben gehost
verleden (v.v.t.)	had gehost	had gehost	had gehost	hadt gehost	had gehost	hadden gehost	hadden gehost	hadden gehost
toekomend (v.t.t.t.)	zal gehost hebben	zal/zult gehost hebben	zult/zal gehost hebben	zult gehost hebben	zal gehost hebben	zullen gehost hebben	zullen gehost hebben	zullen gehost hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gehost hebben	zou gehost hebben	zou/zoudt gehost hebben	zoudt gehost hebben	zou gehost hebben	zouden gehost hebben	zouden gehost hebben	zouden gehost hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gehost worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gehost				er is gehost
verleden	er werd gehost				er was gehost
toekomend	er zal gehost worden				er zal gehost zijn
voorwaardelijk	er zou gehost worden				er zou gehost zijn
lijdende vorm gehost worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		gehost worden			gehost te worden
	toekomend		gehost zullen worden			gehost te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		gehost zijn			gehost te zijn
	toekomend		gehost zullen zijn			gehost te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word gehost	wordt gehost	wordt gehost	wordt gehost	wordt gehost	worden gehost	worden gehost	worden gehost
verleden (o.v.t.)	werd gehost	werd gehost	werd gehost	werdt gehost	werd gehost	werden gehost	werden gehost	werden gehost
toekomend (o.t.t.t.)	zal gehost worden	zult gehost worden	zult gehost worden	zult gehost worden	zal gehost worden	zullen gehost worden	zullen gehost worden	zullen gehost worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou gehost worden	zou gehost worden	zou/zoudt gehost worden	zoudt gehost worden	zou gehost worden	zouden gehost worden	zouden gehost worden	zouden gehost worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben gehost	bent gehost	bent/is gehost	zijt gehost	is gehost	zijn gehost	zijn gehost	zijn gehost
verleden (v.v.t.)	was gehost	was gehost	was gehost	waart gehost	was gehost	waren gehost	waren gehost	waren gehost
toekomend (v.t.t.t.)	zal gehost zijn	zult gehost zijn	zult gehost zijn	zult gehost zijn	zal gehost zijn	zullen gehost zijn	zullen gehost zijn	zullen gehost zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gehost zijn	zou gehost zijn	zou/zoudt gehost zijn	zoudt gehost zijn	zou gehost zijn	zouden gehost zijn	zouden gehost zijn	zouden gehost zijn