hardhandig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hard·han·dig
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘ruw’ voor het eerst aangetroffen in 1841 [1]
  • Samenstellende afleiding van hard en hand met het achtervoegsel -ig [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen hardhandig hardhandiger hardhandigst
verbogen hardhandige hardhandigere hardhandigste
partitief hardhandigs hardhandigers -

Bijvoeglijk naamwoord

hardhandig

  1. ruw, krachtig en doortastend maar vaak ook gewelddadig
    • Hij was een hardhandig leider die veel zaken wist te verwezenlijken. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen