haastte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • haast·te

Werkwoord

vervoeging van
haasten

haastte

  1. enkelvoud verleden tijd van haasten
    • Ik haastte. 
    • Jij haastte. 
    • Hij, zij, het haastte. 
     ‘The last one to Canada wins’, zei Goldie altijd. Toch haastte ik me om Canada zo snel mogelijk te bereiken. Ik ben nu eenmaal erg ongeduldig, een eigenschap waar ik niet trots op ben en die moeilijk af te schudden is.[1]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia