Naar inhoud springen

gin

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gin
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels. In de betekenis van ‘jeneverachtige drank’ (tevens hiermee etymologisch verwant) voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847. In de betekenis van ‘fizzcocktail met gin’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1974. [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord gin gins
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ginm

  1. (drinken) soort (Britse) jenever
    • Hou jij ook van een glas gin? 
Vertalingen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
gin gins
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

[A] gin

  1. (drinken) gin

[B] gin

  1. (landbouw), (techniek) egreneermachine, ontkorrelmachine
  2. val [3], valstrik

Verwijzingen

  1. gin (n.1), Online Etymology Dictionary]
  2. gin (n.2), Online Etymology Dictionary]