futiel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fu·tiel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘nietig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | futiel | futieler | futielst |
verbogen | futiele | futielere | futielste |
partitief | futiels | futielers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
futiel [2]
- nietig, onbeduidend, armzalig
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord futiel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "futiel" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "futiel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be