fallus

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  fallus    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• fal·lus

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘mannelijk lid in erectie’ voor het eerst aangetroffen in 1832

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	fallus	fallussen
verkleinwoord	fallusje	fallusjes

Zelfstandig naamwoord

de fallus m

1. het mannelijk lid in erectie

Verwante begrippen

• penis, roede

Afgeleide begrippen

• fallectomie, fallisch, fallisme, fallocratie, fallusdienst, fallussymbool

Verwante begrippen

• peniskoker, penisnijd

Vertalingen

    1.   

Engels: phallus (en)

Spaans: aparato reproductor masculino (es) m, falo (es) m, pene (es) m

Gangbaarheid

• Het woord fallus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fallus" herkend door:

84 %	van de Nederlanders;
90 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.