eierkolen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ei·er·ko·len
Woordherkomst en -opbouw
- alleen meervoud samenstelling van ei zn en kolen zn met het invoegsel -er- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | eierkolen | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de eierkolen mv
- in de vorm van eieren samengeperst kolengruis
- ▸ De vader van Bert Koekkoek was stoker. „Verantwoordelijk voor het dagelijks vullen en bijhouden van een heel grote verwarmingsketel in een verzorgingstehuis. De kolen werden met een vrachtwagen gebracht. Elke dag moesten de ’slakken’ eruit en de nieuwe eierkolen erin.”[2]
- ▸ Verstopt in een hoek, afgeschermd door een opslaggebouwtje en twee dranghekken, ligt het bedrijventerrein van het 101 jaar oude familiebedrijf. Daarop pallets met gebundelde briketten, zakken met eierkolen, een reusachtige berg handgrote kolen, half afgegraven en met sneeuw bedekt.[3]
Synoniemen
Hyperoniemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord eierkolen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "eierkolen" herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
45 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron MARJOLEIN SCHIPPER“Herinnert u zich deze verdwenen beroepen nog?” (24 jan. 2019), De Telegraaf
- ↑ Weblink bron “Vervuilende kolenkachel niet stuk te krijgen in Berlijn” (04-02-2010), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woord alleen in meervoud in het Nederlands
- Invoegsel -er- in het Nederlands
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 61 %
- Prevalentie Vlaanderen 45 %