drømme

Deens

Woordafbreking

• drøm·me

Zelfstandig naamwoord

drømme, mv

1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van drøm

Noors

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: /ˡdɾœmə/

Woordafbreking

• drøm·me

Woordherkomst en -opbouw

• Afkomstig van het Oudnoorse woord dreyma.

Naar frequentie	2401

vervoeging
onbepaalde wijs	drømme
tegenwoordige tijd	drømmer
verleden tijd	drømte
voltooid deelwoord	drømt
onvoltooid deelwoord	drømmende
lijdende vorm	drømmes
gebiedende wijs	drøm
vervoegingsklasse	Klasse 2 zwak
opmerking

Werkwoord

drømme

1. onovergankelijk dromen (in de slaap)

   «I natt drømte jeg at jeg kunne fly.»

   Afgelopen nacht droomde ik dat ik kon vliegen.

2. onovergankelijk dromen (in gedachten), mijmeren

   «Sitt ikke der og drøm!»

   Zit niet daar om te dromen!

Werkwoord

drømme seg bort

1. wederkerend wegdromen

Werkwoord

drømme seg tilbake

1. wederkerend terugdenken (aan de kinderjaren)