deeg
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- deeg
Woordherkomst en -opbouw
- van Middelnederlands deech, in de betekenis van ‘mengsel’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | deeg | degen |
verkleinwoord | deegje | deegjes |
Zelfstandig naamwoord
het deeg o
- (kookkunst) ongebakken kneedbare uitgangsmateriaal voor het bakken van diverse broden en gebak, vervaardigd van meel aangevuld met rijsmiddelen als gist, bakpoederof ei, vloeistoffen als melk of water en smaakstoffen zoals suiker en zout
Uitdrukkingen en gezegden
- een koekje van eigen deeg krijgen
- Een koekje van eigen deeg geven
net zo vervelend behandelen als je zelf behandeld werd
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. ongebakken kneedbare uitgangsmateriaal voor het bakken van diverse broden en gebak
Gangbaarheid
- Het woord deeg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "deeg" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ deeg op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "deeg" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Kookkunst in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %