cura

Latijn

Zelfstandig naamwoord

cūra v

1. zorg

Verwante begrippen

• curans
• curatio
• curator

Verbuiging

	enkelvoud	meervoud
nominatief	cūra	cūrae
genitief	cūrae	cūrārum
datief	cūrae	cūrīs
accusatief	cūram	cūrās
ablatief	cūrā	cūrīs
vocatief	cūra	cūrae

Spaans

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: /'ku.ɾa/

Woordafbreking

• cu·ra

enkelvoud	meervoud
cura	curas

Zelfstandig naamwoord

cura m

1. (religie) pastoor, priester

Synoniemen

• [1] párroco

cura v

1. (fruit) avocado
2. (medisch) kuur, behandeling

Synoniemen

• [1] aguacate
• [2] tratamiento

Werkwoord

vervoeging van
curar

cura

1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van curar
2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van curar