biochip
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bio·chip
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | biochip | biochips |
verkleinwoord | biochipje | biochipjes |
Zelfstandig naamwoord
de biochip m
- (landbouw) (inwendig aangebrachte) chip die identiteitsgegevens van de drager bevat
- (informatica) chip die biochemische processen meet en/of bestuurt
Gangbaarheid
- Het woord 'biochip' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.