bewijslast
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bewijslast (hulp, bestand)
Woordafbreking
- be·wijs·last
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bewijs en last [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bewijslast | bewijslasten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de bewijslast m
- (juridisch) verplichting om het bewijs van bepaalde feiten te leveren
- ▸ Het bewijzen is meestal met zekere moeielijkheid gepaard; de éene partij zal licht deze op de schouders van de andere willen schuiven, om zich zelve daarvan te ontheffen; vandaar dat men spreekt van den "bewijslast".[2]
Gangbaarheid
- Het woord bewijslast staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bewijslast" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Antony Winkler Prins“Geïllustreerde encyclopaedie: woordenboek voor wetenschap en kunst, beschaving en nijverheid, Volume 10” (1884), Elsevier
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be