autoriseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • au·to·ri·seer

Werkwoord

vervoeging van
autoriseren

autoriseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van autoriseren
    • Ik autoriseer. 
  2. gebiedende wijs van autoriseren
    • Autoriseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van autoriseren
    • Autoriseer je?