annonceer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- an·non·ceer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
annonceren |
annonceer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van annonceren
- Ik annonceer.
- gebiedende wijs van annonceren
- Annonceer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van annonceren
- Annonceer je?