annexeren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van annexeren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		annexeren			te annexeren
	toekomend		zullen annexeren			te zullen annexeren
voltooid	tegenwoordig		hebben geannexeerd			te hebben geannexeerd
	toekomend		geannexeerd zullen hebben			geannexeerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	annexerend		geannexeerd			ev. annexeer	mv. verouderd annexeert	annexere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	annexeer	annexeert	annexeert	annexeert	annexeert	annexeren	annexeren	annexeren
verleden (o.v.t.)	annexeerde	annexeerde	annexeerde	annexeerde	annexeerde	annexeerden	annexeerden	annexeerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal annexeren	zult/zal annexeren	zult/zal annexeren	zult annexeren	zal annexeren	zullen annexeren	zullen annexeren	zullen annexeren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou annexeren	zou annexeren	zou(dt) annexeren	zoudt annexeren	zou annexeren	zouden annexeren	zouden annexeren	zouden annexeren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geannexeerd	hebt geannexeerd	hebt/heeft geannexeerd	hebt geannexeerd	heeft geannexeerd	hebben geannexeerd	hebben geannexeerd	hebben geannexeerd
verleden (v.v.t.)	had geannexeerd	had geannexeerd	had geannexeerd	hadt geannexeerd	had geannexeerd	hadden geannexeerd	hadden geannexeerd	hadden geannexeerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geannexeerd hebben	zal/zult geannexeerd hebben	zult/zal geannexeerd hebben	zult geannexeerd hebben	zal geannexeerd hebben	zullen geannexeerd hebben	zullen geannexeerd hebben	zullen geannexeerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geannexeerd hebben	zou geannexeerd hebben	zou/zoudt geannexeerd hebben	zoudt geannexeerd hebben	zou geannexeerd hebben	zouden geannexeerd hebben	zouden geannexeerd hebben	zouden geannexeerd hebben