amandelboom

Nederlands

Prunus dulcis

Uitspraak

• Geluid:  amandelboom    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• aman·del·boom

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  amandel  en  boom 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	amandelboom	amandelbomen
verkleinwoord	amandelboompje	amandelboompjes

Zelfstandig naamwoord

de amandelboom m

1. (bloemplanten) Prunus dulcis  een kleine loofboom uit de rozenfamilie met als steenvrucht de amandel

Hyperoniemen

• prunus, rozenfamilie, zaadplanten, fabiden, rosiden, bedektzadigen, landplanten, planten

Hyponiemen

• bittere-amandelboom

Vertalingen

    1.   

Deens: mandel (da), mandeltræ (da) Duits: Mandel (de), Mandelbaum (de) Engels: almond (en), almond-tree (en), almond tree (en) Esperanto: migdalujo (eo) Fins: mantelipuu (fi) Frans: amandier (fr)

Italiaans: mandorlo (it) Pools: drzewo migdałowe (pl) o Portugees: amêndoeira (pt) Roemeens: migdal (ro) m Spaans: almendro (es) m, almendrero (es) m Zweeds: mandelträd (sv)

Gangbaarheid

• Het woord amandelboom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

• [1] amandelboom in het Nederlands Soortenregister N
• [1] amandelboom op Wikidata