allittereer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • al·lit·te·reer

Werkwoord

vervoeging van
allittereren

allittereer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van allittereren
    • Ik allittereer. 
  2. gebiedende wijs van allittereren
    • Allittereer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van allittereren
    • Allittereer je? 

Gangbaarheid