afstandje
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·stand·je
Zelfstandig naamwoord
het afstandje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord afstand
- ▸ Van een afstandje had het een gipsen beeld kunnen zijn dat in de plomp was gegooid.[1]
Verwijzingen
- ↑ “Vaderland” (2012), Cargo, ISBN 9789023472483