affilieer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·fi·li·eer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
affiliëren |
affilieer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van affiliëren
- Ik affilieer.
- gebiedende wijs van affiliëren
- Affilieer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van affiliëren
- Affilieer je?