Bruder

Duits

Uitspraak

• Geluid:  Bruder    (hulp, bestand)
• Geluid:  Bruder    (hulp, bestand)
• IPA: /ˈbʀuːdɐ/

Woordafbreking

• Bru·der

	enkelvoud	meervoud
nominatief	der Bruder	die Brüder
genitief	des Bruders	der Brüder
datief	dem Bruder	den Brüdern
accusatief	den Bruder	die Brüder

Zelfstandig naamwoord

Bruder m

1. (familie) broer, broeder
2. (religie) broeder

Pennsylvania-Duits

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

Woordafbreking

• Bru·der

	enkelvoud (onbepaald)	enkelvoud (bepaald)	meervoud (onbepaald)	meervoud (bepaald)
nominatief	en Bruder	der Bruder	Brieder	die Brieder
datief	me Bruder	em Bruder	Brieder	de Brieder
accusatief	en Bruder	der Bruder	Brieder	die Brieder

Zelfstandig naamwoord

Bruder, m

1. (familie) broer
2. (religie) broeder

Antoniemen

• [1-2]: Schweschder

Antoniemen

• [1]: Bruderskind

Opmerkingen

• Duits:
  • [1]: Bruder, m
  • [2]: Mönch, m
• Engels:
  • [1]: brother
  • [2]: monk