web

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • web
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘netwerk van bv. spin’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2]
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘volledige hypertekstsysteem waarvan internet gebruik maakt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1994 [1]
1 enkelvoud meervoud
naamwoord web webben
verkleinwoord webbetje webbetjes
2 enkelvoud meervoud
naamwoord web
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het webo

  1. spinnenweb
  2. (informatica) (verkorting van) world wide web, de HTML-pagina's die met hyperlinks gekoppeld zijn en bereikbaar zijn over het internet
  3. (figuurlijk) netwerk
    • Een web van spionnen. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • spin in het web
belangrijk persoon om wie alles en iedereen draait, spilfiguur
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
web webs

Zelfstandig naamwoord

web

  1. spinnenweb, web [1]
  2. (informatica) web [2], het wereldwijde web
  3. netwerk
  4. weefsel
  5. (zoötomie) vlies (van vleermuizen e.d.)
  6. (bouwkunde) gewelfkap
vervoeging
onbepaalde wijs to  web 
he/she/it  webs 
verleden tijd  webbed 
voltooid
deelwoord
 webbed 
onvoltooid
deelwoord
 webbing 
gebiedende wijs  web 

Werkwoord

web

  1. onovergankelijk een web [1] spinnen
  2. overgankelijk met een web [1] bedekken, in een web vangen/doen verstrikken e.d.