verwinnen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·win·nen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

verwinnen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verwinnen
verwon
verwonnen
klasse 3 volledig
  1. de zege behalen
     Zijn sportbestuurder gaf hem een wiel. En in min dan 2 Km. liep hij Hardiquest in, om hem te verwinnen in den sprint, van zooveel of van zoo ver of hij wilde![3]
Synoniemen

Gangbaarheid

42 % van de Nederlanders;
37 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. verwinnen op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink Weblink bron “Wouter Deprez verovert België (8)” (10 april 2010), De Morgen
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be