steker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ste·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord steker stekers
verkleinwoord stekertje stekertjes

Zelfstandig naamwoord

de stekerm

  1. mens of dier die of dat steekt
  2. voorwerp dat men ergens in steekt
    1. (elektrotechniek) (verouderd) connector met pennen om in een contactdoos te steken
Synoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen