peel

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Peel


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • peel
Woordherkomst en -opbouw
[A], [B] enkelvoud meervoud
naamwoord peel pelen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

[A] de peelv / m

  1. (geologie) drassig, moerassig veenland

[B] de peelv / m

  1. (plantkunde), (verouderd)  schil zn ,  vlies zn  (zoals bij vruchten)
[C] enkelvoud meervoud
naamwoord peel pelen
verkleinwoord

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als mannelijk zelfstandig naamwoord.

Zelfstandig naamwoord

[C] de peelm

  1. brede haarband,  wrong zn  [2]

Werkwoord

vervoeging van
pelen

peel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pelen
    • Ik peel. 
  2. gebiedende wijs van pelen
    • Peel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pelen
    • Peel je? 

Gangbaarheid

75 % van de Nederlanders;
45 % van de Vlamingen.[8]

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
peel peels

Zelfstandig naamwoord

peel

  1. evenknie, gelijke
  2. schieter [2], schietschop, schietplank
vervoeging
onbepaalde wijs to  peel 
he/she/it  peels 
verleden tijd  peeled 
voltooid
deelwoord
 peeled 
onvoltooid
deelwoord
 peeling 
gebiedende wijs  peel 

Werkwoord

peel

  1. onovergankelijk afbladderen
  2. onovergankelijk, (informeel) zich (gedeeltelijk) uitkleden
  3. overgankelijk afpellen, pellen, schillen
  4. overgankelijk, (spel) (de bal) door de croquetpoort heen slaan