patella
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pa·tel·la
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Latijn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | patella | patella's patellae |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- (anatomie) een dik, driehoekig bot aan de voorzijde van het kniegewricht
- ▸ Na zijn opgave werd hij onderzocht en daarbij werd een patella blessure aan zijn linkerknie geconstateerd waardoor hij twee weken niet mag fietsen.[1]
- (buikpotigen) Patella een geslacht van slakken
Synoniemen
- [1] knieschijf
Gangbaarheid
- Het woord patella staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron vml“Niki Terpstra loopt domme knieblessure op en moet passen voor NK” (17/06/2016), De Standaard