krank

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • krank
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen krank kranker krankst
verbogen kranke krankere krankste
partitief kranks krankers -

Bijvoeglijk naamwoord

krank

  1. doodziek
    • Een oude pastoor die had een koe, doch zij werd krank en ik weet niet hoe. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

65 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Duits

Uitspraak
stellend vergrotend overtreffend
krank
kränker
am kränkesten
alle verbuigingsvormen

Bijvoeglijk naamwoord

krank

  1. ziek