bijboot

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

bijboot
Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·boot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bijboot bijboten
verkleinwoord bijbootje bijbootjes

Zelfstandig naamwoord

de bijbootv / m

  1. een klein bootje, dat gebouwd en bestemd is om op een binnenschip te worden meegenomen of als volgboot achter een klein binnenschip of jacht te worden gesleept
     Toen de boot dinsdagmorgen om 7.30 uur aankwam, was het een kwestie van de wetenschappers oppikken met een kleine bijboot en weer terug naar 'huis'.[2]
     We laten ons anker vallen in het helderblauwe water van Charlotteville en springen in onze bijboot.[3]
  2. hulpboot
     De Fluistervink van Kok Jachtbouw is het meest gefilmde bootje van de laatste maanden. Tijdens de Elfstedenzwemtocht van Maarten van der Weijden was dit zijn elektrische bijboot. Kan een sloep 55 uur ofwel 163 kilometer varen op een lading? Ja, dat is bewezen.[4]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

42 % van de Nederlanders;
42 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Hengeloër terug na hachelijk avontuur” (17-03-2007), Tubantia
  3. Bronlink Weblink bron “Tobago, golven, palmen en maxi’s” (10 apr. 2018), De Telegraaf
  4. Bronlink Weblink bron
    EPCO ONGERING
    “Elektrisch voorbeeld” (29 sep. 2018), De Telegraaf
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be