bijdrage

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·dra·ge
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bijdrage bijdragen
bijdrages
verkleinwoord bijdragetje bijdragetjes

Zelfstandig naamwoord

de bijdragev / m

  1. wat men als zijn aandeel geeft tot een gemeenschappelijk doel
    • Zijn bijdrage aan de les is zeer beperkt, want meestal komt hij te laat en zit hij daarna te spelen met zijn telefoon. 
    • Een schone lucht levert een aanzienlijke bijdrage aan de volksgezondheid. 
     Wiggers krijgt de koninklijke onderscheiding voor "zijn inzet voor het innovatieve en inclusieve karakter van de dansproducties, zijn bijdrage aan het voor een breed publiek toegankelijk maken van moderne dans en het betrekken van de regio bij het dansgezelschap", aldus een verklaring van het Koninklijk Huis.[3]
     Het was een bescheiden bijdrage aan de strijd tegen de Verenigde Staten maar het was beter dan helemaal niets doen.[4]
Hyponiemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
bijdragen

bijdrage

  1. (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van bijdragen
    • ... dat men bijdrage. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. bijdrage op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink geraadpleegd op 26 juni 2022 Weblink bron “Introdans-oprichter Ton Wiggers krijgt koninklijke onderscheiding en erepenning” (26 juni 2022), NU.nl
  4. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044633535
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be