Naar inhoud springen

zwirrelen

Uit WikiWoordenboek
  • zwir·re·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zwirrelen
zwirrelde
gezwirreld
zwak -d volledig

zwirrelen

  1. inergatief fladderend dwarrelen
    • De gewonde stormvogels bleven zwirrelen boven zijn lakenen terwijl hun aanklepperend vlerkengeruisch hem telkens deed gillen en schreeuwen van afgrijzen.[1] 
6 % van de Nederlanders;
11 % van de Vlamingen.[2]
  1. De Oude Waereld. Querido
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be