zwirrelde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zwir·rel·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
zwirrelen |
zwirrelde
- enkelvoud verleden tijd van zwirrelen
- Ik zwirrelde.
- Jij zwirrelde.
- Hij, zij, het zwirrelde.
- Ik zwirrelde.
vervoeging van |
---|
zwirrelen |
zwirrelde