zweterig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwe·te·rig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zweterig zweteriger zweterigst
verbogen zweterige zweterigere zweterigste
partitief zweterigs zweterigers -

Bijvoeglijk naamwoord

zweterig

  1. klam of vochtig van zweet
    • De voetballers waren na de wedstrijd erg zweterig. 
  2. heel vermoeiend; heel inspannend
     Oom Hans Olaf had met de hand ouderwetse wandlopers gemaakt in aquarelkleuren, Alice had echte kaarsjes voor de kerstboom te pakken gekregen, zelf slaagde Eric er met behulp van Het grote kookboek in om de ham zowel te koken als te paneren en in de oven te bakken, hij had eraan gedacht om de brandewijn koud te zetten, had bier en kerstbier kelderkoud bewaard in de enorme provisiekast van oudoom Sverre en eigenlijk, beseften ze allemaal in de zweterige voorbereidingen van de laatste uren, was het project je reinste waanzin.[1]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044645149
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be