zwachtelt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zwach·telt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
zwachtelen |
zwachtelt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwachtelen
- Jij zwachtelt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwachtelen
- Hij zwachtelt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van zwachtelen
- Zwachtelt!