zuurbal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

zuurbal
Uitspraak
Woordafbreking
  • zuur·bal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zuurbal zuurballen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

zuurbal m [1]

  1. geel gekleurd, zuursmakend, bolvormig snoepje waarop men kan zuigen
    • Ik heb vast van die verloren zuurbal gedroomd vannacht en daarbij hard nee geschud, daarom zat mijn haar natuurlijk zo gek. Want het zat wel erg gek, Dé vroeg vanochtend meteen of ik mislukte krulspelden had gezet. [2] 
    • En die heerlijke kramen op de vismarkt. Die geuren. Paling. Zuurstokken. Oliebollen. Het water loopt me in de mond als ik er aan denk. Ik had een tante die in een kraam stond waar ze samen met haar man levensgrote slagroomsoezen verkocht. Als haar man even niet keek stopte ze je er gauw een paar toe, terwijl die man, die gierigaard, er om de haverklap zelf een in zijn mond stak. Een dikke zuurbal, waarvan je verhemelte helemaal ruw werd van het zuinige gezuig. Of als je geluk had, dus geld, een zuurstok, waarvan ik nu nog steeds niet weet of ik die rose nu lekkerder vond dan die bruine met kaneel. [3] 

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen