zuip

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zuip

Werkwoord

vervoeging van
zuipen

zuip

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zuipen
    • Ik zuip. 
  2. gebiedende wijs van zuipen
    • Zuip! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zuipen
    • Zuip je? 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be