zozo

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zo·zo
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen zozo
verbogen (alleen
predicaat)

Bijvoeglijk naamwoord

zozo

  1. van matige kwaliteit
    • Zijn wiskundecijfers zijn uitstekend, maar zijn Frans is maar zozo. 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

78 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen


Baskisch

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

zozo

  1. (zangvogels) merel, Turdus merula op Wikispecies

Meer informatie


Frans

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

zozo m

  1. (spreektaal) sufklep, sukkel [1]
  2. (spreektaal) vreemde vogel
    «Mathieu, c'est un drôle de zozo
    Mathieu, da's een rare snuiter. [1]

Verwijzingen