zornig
Uiterlijk
- zor·nig
- Afkomstig van het Middelhoogduitse woord "zornec", dat van het Oudhoogduitse woord "zornac" komt.
- Afleiding van het Duitse zelfstandige naamwoord Zorn met het achtervoegsel -ig.
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
zornig | zorniger | am zornigsten |
alle verbuigingsvormen |
zornig
- boos, kwaad, toornig, verbolgen, vertoornd
- «John hielt sich an der Takelage fest und wandte sein Auge nicht von der zornigen See ab.»
- John hield zich aan het want vast en wendde het oog niet van de verbolgen zee af.
- «John hielt sich an der Takelage fest und wandte sein Auge nicht von der zornigen See ab.»