zooi
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zooi
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘(grote, ongeregelde) hoeveelheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1633 [1]
- van Middelnederlands suede; een naamwoord van handeling van zieden[2].
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zooi | zooien |
verkleinwoord | zooitje | zooitjes |
Zelfstandig naamwoord
- warboel, puinhoop
- Ik maakte er een zooitje van.
- Ik heb altijd veel zooi bij me in de auto.
- ▸ Ik raapte het hele zooitje weer op en deed een volgende poging.[3]
- kooksel; dat wat langdurig samen gekookt wordt
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord zooi staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "zooi" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "zooi" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ zooi op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be