zondert af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zon·dert af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afzonderen

zondert af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzonderen
    • Jij zondert af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzonderen
    • Hij zondert af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afzonderen
    • Zondert af! 


Gangbaarheid