zomeruur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zo·mer·uur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zomeruur | zomeruren |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het zomeruur o
- de tijd die gedurende de zomermaanden wordt aangehouden door de klok een uur vooruit te zetten
- De Vereniging tegen het Zomeruur gewaagt van een ‘collectief zelfbedrog’ en ‘de klokkentijd als symbool voor dictatoriale democratie en voor algemene ontregeling’. In de nacht van zaterdag 27 op zondag 28 oktober 2018 schakelen we weer over naar wintertijd.[2]
- Niets dan problemen, zo meent een grote groep tegenstanders al jaren, en daarvan lijken nu ook heel wat Europese parlementsleden overtuigd te zijn. Vandaag besloot het Europees Parlement een ‘grondig onderzoek’ in te stellen naar het nut van de zomertijd. Een oproep tot de directe afschaffing van de omschakeling tussen winter- en zomeruur haalde het echter niet.[3]
Synoniemen
Antoniemen
Gangbaarheid
- Het woord zomeruur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zomeruur" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 25/03/2018 Klok is zondag weer uur vooruitgeschoven
- ↑ de Standaard 08/02/2018 om 14:02 door pvm Europees Parlement wil onderzoek naar afschaffen zomertijd
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be