zomerseizoen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zo·mer·sei·zoen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zomerseizoen zomerseizoenen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het zomerseizoeno

  1. (tijdrekening) warmste deel van het jaar
     Was die enorme groei en daarmee het personeelstekort niet te voorspellen? ,,Het personeelstekort loopt dit zomerseizoen hoger op dan verwacht en dus zijn wij blij met oplossingen als werknemers uit het buitenland.[1]
     ,,De hittegolf waar we nu mee te maken hebben is erg laat en een record. Nog nooit werd er zo laat in het zomerseizoen een hittegolf geregistreerd. Het oude record stamt uit 2001. Toen was er sprake van een hittegolf die liep van 22 augustus tot en met 26 augustus", zegt Klaassen.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    Miranda Coehoorn
    “Nederlandse horeca luidt noodklok: personeelstekort nog nooit zo groot geweest” (26-08-2019), Tubantia
  2. Bronlink Weblink bron
    Simone van Zwienen
    “Tweede hittegolf van het jaar is een feit: 30 graden in De Bilt” (27-08-2019), Tubantia