zomergoed

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zo·mer·goed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zomergoed zomergoederen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het zomergoedo

  1. (tuinieren) meest eenjarige, bloeiende planten die voor de zomer in de tuin geplant worden
    • Dit tuincentrum heeft altijd een grote sortering aan zomergoed. 
  2. winkelgoederen die bedoeld zijn voor het gebruik in de zomer
    • Alle parasols en andere zomergoederen zijn in de uitverkoop! 

Gangbaarheid