zoeven
Uiterlijk
- zoe·ven
- In de betekenis van ‘voortgonzen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1855 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zoeven |
zoefde |
gezoefd |
zwak -d | volledig |
zoeven
- ergatief hoorbaar snel zich ergens heenbewegen
- De toeschouwers stonden in groten getale langs de weg toen de wielrenners over de weg zoefden.
- Het woord zoeven staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zoeven" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "zoeven" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Ergatief werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 91 %
- Prevalentie Vlaanderen 86 %