zoetjes

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zoet·jes

Zelfstandig naamwoord

de zoetjesmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord zoetje

de zoetjesmv

  1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord zoet

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be