zoeker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zoe·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zoeker zoekers
verkleinwoord zoekertje zoekertjes

Zelfstandig naamwoord

de zoekerm

  1. iemand die zoekt
    • Hij is altijd een beetje een zoeker gebleven. 
  2. (fotografie) een instrumentje op of aan een camera dat het richten ervan vergemakkelijkt, een richtmiddel
    • Eindelijk werd zijn geduld beloond en had hij een sneeuwluipaard in zijn zoeker. 
  3. een lijst of catalogus die het zoeken van een product of dienst vergemakkelijkt
  4. (informatica) een elektronische versie van [3]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be